In het leven moeten we voortdurend stoppen. Stoppen met roken. Stoppen met drinken. Stoppen met alles wat plezant maar ongezond is. Om dan nog maar te zwijgen over alle soorten van stoppen tijdens deze belachelijk lange coronacrisis. Vorige week speelde ik met onze oudste zoon met de auto’s en kleine houten verkeersborden, waaronder een verkeerslicht. Zoals vaker stelde ik hem een vraag waarvan ik het antwoord al kende. Wachten. Niet stoppen. Wachten, klonk het. Hij was het deze keer diegene die gelijk had. Ik heb ook nog een donkerbruin vermoeden dat niet de laatste keer zal zijn. Wat leert het vaderschap je soms toch prachtige lessen. Pieter Kesselaers
Stoppen is zo’n negatief woord, agressief ook, alsof je keihard op de rem moet gaan staan, de sleutel uit het contract trekt, uitstapt en de deur achter je dichtslaat. Dat gebeurt er allemaal niet wanneer je staat te wachten op groen. Dan heb je rustig de tijd om rond te kijken, te genieten van een ochtendlijke radioshow en je gedachten even te verzetten. Stop vooral niet voor een trein, wacht tot hij in de verte verdwijnt en tot de slagbomen weer omhoog staan.
Wachten, en niet stoppen, geeft ook aan de coronamaatregelen een positieve twist. Stop niet met naar café te gaan, stop niet met het bezoeken van een museum en stop niet met je vrienden één voor één innig te omhelzen. Wacht gewoon tot het weer kan. Want stoppen met of voor iets doet niemand graag. Niet veel later legde ik hem in bed, naast zijn rij van pluche dieren. En zoals onze traditie het al jaren voorschrijft: ik naast hem op de rand van het bed. Ik stopte niet met naar hem te kijken, ik wachtte gewoon tot hij in slaap viel. En stopte hem nog eens goed onder. M